Een krappe huiskamer. B, een man van middelbare leeftijd, ligt op zijn rug in het bed dat nogal onhandig pontificaal in het midden staat. Hij luistert naar iets door zijn koptelefoon. Er ligt een grote stapel onbeschreven papier naast hem. Hij pakt steeds een vel, scheurt het in kleine stukjes en laat die stukjes liggen waar ze neerkomen. Boven het bed hangt een kroonluchter waarvan één lamp doorgebrand is. A, de vrouw van B, staat op een ladder die lamp te vervangen.
A: Het idee is als volgt. Het wordt een toneelstuk dat onuitvoerbaar is. Compleet onuitvoerbaar. En ik bedoel op alle niveaus. Dus allereerst wordt het ongelooflijk kostbaar. We laten maar één bezoeker naar binnen, want die komt midden op het podium te zitten. Hijzij zit op het podium en alles gebeurt om hemhaar heen. En dat alles wordt natuurlijk ook onbetaalbaar, dus we slepen allereerst tenminste honderd acteurs tegelijk het podium op. En een olifant. Dat is toch altijd de klassieker? Een olifant?
A is klaar met de lamp en daalt de trap weer af.
A: B, luister je wel?
B zet zijn koptelefoon af en stopt voor een moment met scheuren.
B: Sorry, zei je wat?
A: Ik ga een olifant en honderd acteurs op het podium zetten.
B: Goed idee.
A: Jij vindt alles een goed idee.
B: Ja, nee, echt, moet je doen.
B zet de koptelefoon weer op en gaat weer verder met scheuren.
A: Denk je? B?
Er valt weer een lamp uit. A ziet het, reageert helemaal niet verbaasd of geïrriteerd, alsof dit wel honderd keer per dag gebeurd. Gaat alleen weg om de oude lamp, die ze nog vastheeft, weg te brengen en een nieuwe lamp te halen.
A: Oké, ik praat wel tegen mezelf. Ik weet toch wel wat je gaat zeggen, dus dat vul ik wel in. Het wordt een spektakel, moet je voorstellen. En niet omdat dat nodig is, maar omdat het kan. Of niet kan, moet ik zeggen.
A klimt met de nieuwe lamp op de ladder en begint de kapotte te vervangen. B wordt steeds verder bedolven onder het papier.
A: Weet je wat ze deden toen Becket’s Wachten op Godot voor het eerst in de schouwburg was? Je hebt dat stuk, weet je wel, waarin Vladimir of Estragon, weet even niet meer welk van de twee, bedenkt dat ze wel aan een touw in de boom kunnen gaan hangen. Aan hun nek, geloof ik. Niet zich verhangen, of wel, maar heel rustig alsof het alleen maar een manier is om de tijd te doden in plaats van jezelf. Maar ze moesten eerst een touw hebben en dat hadden ze niet. En toen ze dat voor het eerst speelden toen riep iemand vanuit het publiek: “Breng hem een touw!” Ja, ze waren er geen fan van.
Ze slaagt erin en klimt met de oude lamp omlaag en brengt hem weg.
A: En hoeheetieookalweer van Sacre du printemps, dat stampen in een balletvoorstelling als een stel wilden, nou dat hadden die keurige Parijsenaars natuurlijk nog nooit gezien. En nu zeggen we van allebei dat het ver zijn tijd vooruit was. En wat hebben ze gemeen?
A komt terug om de ladder te halen en weg te zetten.
A: De publieke woede. Je moet ze boos maken. Pas als je ze boos maakt, dan weet je dat je iets te pakken hebt. Iets nieuws, iets bijzonders, iets wat nog niemand eerder heeft gedaan. Ze moeten het haten. Ze moeten beledigd zijn. Ze moeten met hun vuisten tegen hun slapen slaan, zodat ze het niet meer hoeven horen. Ze moeten met elkaar gaan vechten, niet omdat ze het oneens zijn, maar omdat ze die woede ergens op moeten uiten en als niet op zichzelf dan wel op de buurman die al de hele tijd zo vervelend zijn neus zit op te halen. Ja, zoiets ga ik schrijven. En er komt necrofilie in voor en pedofilie en er wordt een echt mens opgegeten op het podium. Misschien eten ze het publiek wel op. Ja! Dat ga ik schrijven.
Er valt weer een lamp uit. A komt weer terug met de ladder. Net als ze hem uit heeft geklapt, gaat de deurbel. Ze loopt weg om hem open te doen. B kijkt haar na en doet zijn koptelefoon af.
B: Hé, kom je die rommel nog opruimen?
Alle lampen vallen uit.