te jong om oud te zijn
en toch was je het
versleten door het leven
en niet vergeten
maar wel in de steek gelaten
door het systeem
mensen kenden je vooral
van gezicht
je eigen zus wilde je niet zien
je overbuurman misschien maar
je dag was steeds meer een leeg balkon
waar geen bloemen zaad zetten voor volgend jaar
waar geen kleren hangen voor de dag van morgen
waar vandaan je de wereld
kon zien, maar niet kon raken
je nacht was
wie weet wat je nacht was
een pauze van het lijden?
weer vrachten rijden
naar Frankrijk
en verder
dromend van bergen
Black Sabbath op de radio
een Camel op je lippen
een Red Bull bij de hand
vloeit het landschap
groen, blauw, wit
weer naar blauw
want daar is zee
en de weg
de lange baan
kronkelt eindeloos mee
en jij mag daar rijden
als je nu weer droomt
als je daarin gelooft
weet dan
weet
nu mag je blijven
Categorie: Kort
Brief aan mijn tien jaar oudere ik
je denkt aan mij terug
ik stel me je voor
op een stoel in de tuin
drie honden aan je voeten
de eerste nectarinebloesems
een kop thee
een goede vriend
je glimlacht
vertelt over mij
zoals je vertelt over iemand waar je veel om geeft
maar die zich duidelijk te druk maakt
ik was niet echt ongelukkig, zeg je
ik was zelfs erg gelukkig, achteraf gezien
nu doe je iets om even na te kunnen denken
je herschikt het kussen onder je
je aait de hond die zo afwachtend naast je is komen zitten
je neemt een slok thee
en de vriend zwijgt
want het is een goede vriend en die voelt dat aan
en dan zeg je
maar het was allemaal nieuw voor me
single zijn
en nieuw is eng
of je zegt
maar ik miste intimiteit zo verschrikkelijk
of je zegt iets heel wijs
waar ik nog tien jaar voor nodig zal hebben
of misschien misschien
heb jij
mijn tien jaar oudere ik
weer gewoon nieuwe problemen
waarbij ik en die van mij verbleken
misschien praat je wel nooit over mij
want de wereld is groot
en er zijn ergere dingen
De schaduwtuin van het verlangen #3 Kettingbotsing
Het was niet veel, het was zelfs erg weinig, dat laatste kunstwerk in de laatste ruimte. De oude vrouw met de klauwhanden, die op zaterdag als allereerste binnenkwam, dacht zelfs even dat de kamer helemaal leeg was. Haar ogen gleden na vijf ruimtes vol knol- en koolschilderijen automatisch naar de muur, maar die was wit en kunstloos. Misschien beter ook, dacht ze, want in al die vegen op doek had ze niets herkend van de passie die nog jaren nadat de artritis het eigenlijk al onmogelijk had gemaakt haar elk voorjaar zelf haar frambozen deed snoeien en haar elk najaar de knofloopbolletjes in de kledingkast te drogen liet hangen. Nou, dat was het dan, dacht ze. Erg jammer toch. En toen zag ze het ineens, het kunstwerk. Ze verstijfde midden in de deuropening, waardoor drie andere bezoekers in een kettingbotsing tegen haar aan liepen. Maar dat merkte ze niet eens meer. Ze sloeg een hand voor haar mond en een rilling ging door haar hele lijf, want daar was het, het verlangen groente te kweken in een schaduwtuin. Het verlangen samengebald in een uniek, alleszeggend kunstwerk. Daar stond het, de ultieme uitdrukking van haar hunkering, de puurste verwezenlijking van wat in haar aardse binnenste roerde. Het kunstwerk. Hét kunstwerk. Een verwelkt saliestekje in een glas water.
Of wacht… nee, ze had het verkeerd gezien. Nu ze wat langer keek, zag ze dat er helemaal geen water in het glas zat. En zonder water werd het kunstwerk van al zijn diepere lagen beroofd. Het verwelkte saliestekje was niets, níets, zonder de juxtapositie van het voedende water, zonder de zinloze moeite die daardoor geimpliceerd werd.
‘Mevrouw? Mogen wij het ook zien?’
Wat moest ze doen?
‘Mevrouw?’
Ze moest iets doen, zoveel was haar wel duidelijk. De rechter zou haar vast een enorme boete geven, of zelfs in de cel gooien, voor het bezoedelen van kostbare kunst. Maar dat deed er dan allemaal niet meer toe. Het zou het waard zijn. Niet vanwege de media-aandacht, nee, niet vanwege de beroemdheid, ben je gek, niet eens omwille van de kunst, maar omwille van alle schaduwmoestuinen ter wereld en hun eigenaren.
‘Gaat het wel, mevrouw? Hallo?’
Ze draaide zich om en keek recht in een stuk of tien bezorgde gezichten.
Ze glimlachte. ‘Pardon.’ Ze graaide in haar vormeloze leren handtas en vond haar waterfles. ‘Ik weet niet of u bekend bent met performancekunst?’
De schaduwtuin van het verlangen #2 Het onbedwingbare hunkeren
De schoolklas was het niet vaak over iets eens. Ze waren het niet eens over of Davy zijn nagels nou blauw of groen had gelakt (’Het is turquoise,’ had Davy gezegd, maar niemand was geïnteresseerd in zijn mening), ze waren het niet eens over de beste smaak kauwgom (al leek lemon & lime explosion langzaam favoriet te worden) en ze waren het al helemaal niet eens over de prangende kwestie Elon Musk. Maar over een ding waren ze het eens, gloeiend, roodheet eens. Dit, dit was een kutschilderij.
‘Heel goed,’ zei de juf, in haar handen wrijvend. ‘Jullie tonen interesse.’ Ze was een modern soort juf, die interesse in alle vormen goed vond, ook als het interesse van het negatieve soort was. ‘Dus wat vinden jullie er precies kut aan?’
‘Dat het kut is,’ zei Debbie.
‘Ja!’ juichde de rest van de klas als uit een mond.
‘Maar vinden jullie het dan niet prachtig hoe eh…’ De juf raadpleegde haar tentoonstellingsfolder. ‘… de kunstenaar met steeds subtiel andere kleuren bruin de vele schakeringen van verlangen heeft proberen te vangen?’
‘Nee!’ opnieuw die eensgezindheid.
‘O.’ De juf keek even naar het schilderij, alsof die haar te hulp zou komen en besloot toen dat ze het zelf eigenlijk ook oerlelijk vond. En tegelijk werd ze gegrepen door iets, door een soort onrust van vingers en benen en door het onbedwingbare hunkeren naar natte, koude aarde. ‘Nou laten we dan maar naar huis gaan met zijn allen,’ zei ze zwakjes.
‘Naar huis?’ zei Mustafa. ‘Maar juf -’
‘Het is ook al laat.’ Ze staarde naar het schilderij.
‘Het is tien uur, juf.’
‘De school is uit, vind ik.’ En zonder nog naar de kinderen om te kijken draaide de juf zich haast mechanisch om en marcheerde het museum uit.
De schaduwtuin van het verlangen #1 Spitskool
‘Ik voel dit.’ De man die altijd een ongefundeerde mening over kunst had, gebaarde naar het schilderij van de verwelkte spitskool.
‘Wat?’ vroeg de suppoost, die zich ondanks alles, ondanks deze morgen en het grijs in zijn hart, verplicht voelde, misschien niet eens jegens die man, maar meer jegens de maatschappij op zich, waarin te weinig aandacht is voor het verlangen eigen groente te kweken in een schaduwtuin.
‘Dit,’ herhaalde de man, die zoals verwacht geen reden had voor zijn mening buiten een ongrijpbaar, haast rol-over-de-grond wanhopig gevoel. De suppoost kwam naast de man staan, hief zijn hand, twijfelde of hij die op de schouder van de man moest leggen. Maar toen die, instemming zoekend, naar de suppoost omkeek, krabde de suppoost in plaats daarvan maar aan zijn oorlel.
‘Ik snap het.’ Hij fluisterde. Alsof het een groot geheim was en ze omringd werden door duizenden bezoekers. ‘Ik kijk de hele dag naar dat schilderij. Soms kijk ik even weg en dan weer terug en dan is het er nog steeds, dat gevoel, dat verlangen. En ik hou niet eens van spitskool.’
De ongefundeerde-mening-man slikte. ‘Nu ga ik huilen,’ kondigde hij aan, ‘uit pure blijdschap dat iemand me begrijpt.’ Maar zijn ogen bleven droog. En toen gaf de suppoost hem toch nog een kneepje in zijn schouder. Want hij begreep het. Hij begreep het echt.
Schapensoep
het moest grappig zijn, had ik besloten
(dit gedicht)
maar als je aan een dood schaap trekt
en dan daar staat met twee geamputeerde poten
als je (klinkt gek) meer soep dan schaap
van de heide schraapt
in een vuilniszak veegt
en dan bijna over je nek gaat
niet uit medeleven nee
medeleven is voor middelbare leeftijd wandelaars
maar om die geur die geur
dan is daar weinig grappigs aan
Ikje #2 Janken
Ik jank in mijn slaap. Verder ben ik best een gewoon mens, of dat denk ik zelf in ieder geval graag. Ik werk in de salarisadministratie van een middelgroot electronicabedrijf. Ik drink koffie (veel), alcohol (soms en dan eigenlijk altijd te veel), water (te weinig). Ik heb een abonnement op de sportschool, maar ik ga nooit. Ik heb op school in een bandje gezeten (als basgitarist) dat misschien wel succesvol had kunnen worden als we wat harder hadden gewerkt en wat meer geluk hadden gehad. Ik heb meer vrienden dan ik nodig heb, maar niemand die het zou waarderen als ik ineens op de stoep stond. Ik ben normaal. Ik ben heel normaal. Maar ja, ik jank in mijn slaap.
Ikje #1 Fietspad
Het begon met een schedel. Een puntgave pterodactylusschedel die pontificaal op het fietspad tussen Druten en Naarden lag. Nu zult u wel zeggen: wat een ongeloofwaardig verhaal. En ik weet dat het misschien ook moeilijk is om te geloven. Er loopt immers helemaal geen fietspad tussen Druten en Naarden. Maar toch was dat in de jaren ‘90 het geval. In die tijd was ik overspannen en fietste ik daar elke avond om mijn hoofd leeg te maken. Ik vond na die schedel nog veel meer. Ik heb bijvoorbeeld in ‘95 eens een iPod Shuffle gevonden. Inderdaad, ver voor de iPod. En hij deed het ook pas toen ik in 2007 eindelijk een bijpassende oplader op de kop wist te tikken.
Alle geluk went
na honderden uren was de herder vergeten
het gomp gomp van begraasd gras
de muntgeur van Jakobskruiskruid
en het gevoel in haar voeten
als de aarde rilt
van een schapenbek die een graspol grijpt
geknor
geknisper
en het licht dat wit een dag begint
en de wolken
de wolken
de Haagse school voor haar alleen
ze nam een hap van haar appel
keek op haar telefoon
en zette toen maar een podcast aan
Twee wereldbeelden op één kussen
ik zeg
dat 4,5 miljard jaar terug
een rots zo groot als mars
de aarde ramde
en dat was de dag
dat de aarde brak
in aarde en maan
jij zegt dat zoiets niet kan bestaan
ik zeg
dat de oceanen eens
door ijs zijn verdreven
dat de bizons die toen in Azië leefden
naar Amerika zijn gegaan
en de mens
waarschijnlijk
de mens erachteraan
en jij
jij zegt
dat zoiets niet kan bestaan
jij zegt dat de wereld ooit van God was
en nu van de globalisten
de laatste engelen zijn op aarde
maar vooral zijn er satanisten
als de mensen dat eens wisten
het einde der tijden komt eraan
jij zegt
jij zegt
dat is wat jij zegt
en ik dat zoiets niet kan bestaan
want –
maar wacht
vertel me weer van je bangste dag
in een Oostenrijks dorp waar je niemand verstond
en kijk
ik huil
en ik denk terug aan mijn droom
van een boom hoger dan het huis
met ruisende takken vol pruimen
en duiven die fluisterden of zongen
en die ochtend erop zei jij
jij zei: ik droomde van een boom
nog hoger dan het huis
met takken vol pruimen
en fluisterende duiven daartussen
laten wij pruimen gaan plukken
de pitten planten
wie weet slaan ze aan
ik zeg
jij zegt
wij zeggen
dat zoiets kan bestaan