Vanaf 3 begint hij op de klok te kijken.
1 over 3
2 over 3
3 over 3
Hij vindt het prettig iets te hebben waarvan hij kan zeggen: dat is nou mijn neurose.
4 over 3
5 over 3
Zijn lippen zeggen het mee.
6 over 3
7 over 3
Hij herinnert me eraan dat ik vooral niet naar buiten mag kijken.
‘Dan is de lol eraf, vind je niet?’
8 over 3
9 over 3
10 over 3 staat hij op.
‘Voorruit met de geit.’ (hij zegt het expres verkeerd)
En bouwt een vogelhuisje.
Hij: ‘Pimpelpestkopparadijs.’
Ik: ‘Voor pimpelmezen?’
Hij: ‘Hoe kom je daar nou bij?’
En dat er geen clou hoeft ze zijn. Alleen ik en hij. En een zwerm vogels.