Marjana hield met haar ene hand de pols van haar andere hand in de houdgreep, alsof ze die hand ervoor moest behoeden een gat te slaan in het glas tussen ons en het steeds sneller klein wordende overslagstation van Titaan.
‘Vertel iets,’ zei ze. ‘Iets van thuis.’ Ze keek niemand in het bijzonder aan en niemand reageerde. ´Alsjeblieft,´ mompelde ze tegen de steren. En omdat de sterren ook niet antwoordden, voelde ik in mijn zakken naar de tekening van de alien met het groene waterhoofd.
‘Mijn zoon heeft een tekening gemaakt. Toen ik hem vertelde van onze missie, ging hij-’
‘Nee nee.’ Marjana liet haar pols los om het gespreksonderwerp weg te wapperen als een vervelende vlieg. ‘Dat bedoel ik niet. Vertel een verhaal.’
‘Er was eens,’ begon ik en ik probeerde met alle macht aan een vrolijk sprookje te denken, maar er kwam iets heel anders in me op, ‘een vreselijke kapitein.’ Ik keek om me heen. Iedereen staarde nog steeds naar buiten, ook al was het overslagstation nu echt definitief uit het zicht verdwenen. ‘Nu horen jullie te zeggen: heb je het over jezelf?´ Stenen gezichten. Stilte. Ik schraapte mijn keel. ‘Een vreselijke kapitein dus. Want hij moest en zou de snelste kapitein van de zeven zeeën zijn. Toen hij dus hoorde dat een schip in de recordtijd van vier maanden naar Indië was gevaren moest en zou het het in drie klaarspelen. De eerste weken van huis voeren ze alsof een draak hen op de hielen zat. Maar bij de Kaap de Goede Hoop kwamen ze in woest water terecht. Een storm stak op. Het was het soort storm dat een zeeman maar één keer in zijn leven meemaakt. En vaak is het ook gelijk zijn laatste storm. De mannen smeekten hun kapitein om de zeilen te strijken, maar hij wist dat als hij dat zou doen, hij nooit op tijd in Indië zou zijn. “Doorvaren,” brulde hij tegen de storm in. En zijn ogen glinsterden als zwarte kevers. “Doorvaren, al moeten we blijven varen tot de dag des oordeels.” En iemand moet zijn woorden hebben gehoord. Want tot op de dag van vandaag, als het vreselijk waait en de golven beuken en trekken, kun je in de verte een schim zien varen van een zeventiende-eeuws schip. Voor altijd gevangen in de storm.’ Ik slikte het dikke speeksel dat zich in mijn mond had opgehoopt weg. ´Oké, genoeg ge-’
‘Dat is onze missie,’ onderbrak Marjana me. ‘Doorvaren tot de dag des oordeels.’
Ik begon te lachen, maar stopte gelijk toen ik haar gezicht zag. Ze keek me aan zonder te knipperen, alsof ze een visioen had gezien, en er lag geen enkele spoor van spot in de rimpels rond haar lippen. Mijn ogen schoten naar de vloer en daarna naar het raam. Marjana draaide zich weer om en keek ook. ‘Vlieg,’ zei Marjana zacht, in een herhaling van onze opdracht. ‘Vlieg tot je nieuw leven vindt.’ Stil staarden we nu allemaal naar buiten, naar de oceaan van sterren die we bevoeren. Vlieg. Vlieg tot je nieuw leven vindt. En ineens wist ik zeker dat we alleen waren. Alleen in dit oneindige universum.