Uithuisplaatsing

Mijn moeder wilde graag een reus in huis. Dat leek haar wel gezellig. Het zou namelijk, was haar idee, een stuk lastiger zijn je alleen te voelen als elke hoek, elke lege plek, werd bezet door een arm of een been.
‘En hoe moeten wij dan rondlopen?’ zei mijn vader en hij gooide zijn armen in de lucht. Hij was van nature nogal dramatisch aangelegd. ‘Ik had acteur moeten worden,’ zei hij altijd als het even tegen zat. Misschien genoot hij er ook wel een beetje van, als het tegen zat. Dan kon hij zich helemaal uitleven. Zuchtend liet hij zich nu in een stoel zakken en hij wapperde zijn rode hoofd koelte toe met zijn hand. ‘Hoe moeten wij dan rondlopen?’ herhaalde hij, nu overschakelend op een gekwetste, maar vrolijke toon. Mijn vader kon dat soort dingen, gekwetst en vrolijk tegelijk zijn. En dat was eigenlijk ook maar gespeeld. Wat hij echt dacht en voelde, hield hij goed verborgen. ‘Een reus,’ kreunde hij. ‘Een reus,’ schaterde hij. Hij schudde zijn hoofd alsof er iets op zat wat hij kwijt wilde en ging toen op kalme toon verder. ‘Maar dan moet die jongen op kamers, want anders past het echt niet meer.’