Twaalf uur

We hadden niet door dat het al bijna twaalf uur was. Anders hadden we nooit ingestemd met nog een spel.
‘Nu ben ik de tijger,’ zei Mark en hij haakte het masker achter zijn oren. Hij gromde en wij renden lachend een stukje van hem vandaan. Alleen Daantje rende niet weg. Zij greep de onderste tak van de boom waar Mark bij stond en trok zich omhoog met het gemak alsof het een turntoestel was.
‘Nou, veel plezier, jongens,’ zei ze en ze salueerde. ‘Succes met die tijger.’
‘Je weet dat tijgers kunnen klimmen, hè?’ Mark greep de onderste tak van de boom en zette een voet op een knoest. Daantje klom nog een stukje hoger.
‘Kom me halen dan, vetzak,’ riep ze omlaag. Mark hees zich op. Het masker bleef achter een takje haken. Even was er een gevecht tussen masker en takje. Toen brak het takje. ‘Zijn alle tijgers zo sloom?’ vroeg Daantje.
Mark keek omhoog. Het masker staarde strak naar Daantje. In het wisselende licht van de lantaarns tussen de trillende takken door leek de tijgerkop te bewegen. Mark gromde nog een keer. Toen sloeg de kerkklok twaalf.