Hij wist natuurlijk best dat het onzin was, dat het nooit zou werken, dat het een stom idee was. Nee, erger dan dat, het was een ronduit debiel idee. Maar het was ook het enige idee dat hij had. Hij ging bij de fontein op de markt zitten en probeerde er nonchalant uit te zien. Zo nonchalant als iemand die goedemorgen zegt tegen volkomen vreemden. Hij was er niet zeker van dat hij er overtuigend uitzag, maar tot zijn verbazing kreeg hij op zijn meeste goedemorgens inderdaad iets terug.
‘Goedemorgen,’ zeiden ze dan. Of: ‘Hallo.’ Maar daar had hij natuurlijk niets aan.
Kijk, dit was het idee. Het stomme idee. Het debiele idee. Elke keer als iemand goedemorgen tegen je zegt, heb je een grotere kans ook daadwerkelijk een goede morgen te krijgen. Eén iemand maakt nog niet zoveel uit. Tien misschien al meer. Honderd… dan beginnen we ergens te komen. Zoals gezegd. Een stom idee. Maar het enige dat hij had.
Met 73 goedemorgens op zak stond hij op. De vrouw van de kibbeling was begonnen hem argwanende blikken toe te werpen. Hij stapte op zijn fiets en belde even later bij zijn vriendin aan. Ze deed open. Ze deed haar mond een paar keer open en dicht als een vis op het droge en zette toen een stap achteruit om hem binnen te laten. Hij glimlachte.
‘Goedemorgen.’
Het was een stom idee. Een debiel idee. Maar het enige dat hij had.